HOMILIE 12 10 2025
2 Koningen 5,1-19
Lc 17,11-19
Een beetje een bizar verhaal uit het boek der koningen. Het boek kreeg waarschijnlijk rond 500 voor onze tijdrekening zijn definitieve vorm. Het verhaal zelf speelt zich nog 400 jaar vroeger af in de negende eeuw voor onze tijdrekening wanneer het land al gesplitst is in Israël in het noorden en Juda in het zuiden. Het ziet eruit als een verhaal over een wonderbaarlijke genezing van een huidziekte, maar het is eigenlijk de genezing van een totaal andere ziekte.
Er is sprake van de koning van Aram, dat is de streek rond Damascus in Syrië; en ook van de koning van Israël, het Noordrijk. Beide koningen worden niet bij naam genoemd. Zij zijn niet belangrijk, het zijn tenslotte maar koningen. Die koninkrijken stelden op zich ook niet zoveel voor, zie het eerder als graafschappen en hertogdommen bij ons in de middeleeuwen met wisselende ruzies en bondgenootschappen en als Egypte in het zuiden of Assyrië in het oosten komen opzetten dan weten ze nooit goed welke kant kiezen. Maar nu mogen die twee naamloze koninkjes even doen alsof ze belangrijk zijn.
De koning van Aram wil zijn legeraanvoerder Naäman helpen want een Israëlisch slavinnetje buitgemaakt bij een van de strooptochten heeft weet van een profeet in haar land die Naäman zou kunnen genezen van zijn huidziekte. En dan wordt het spel gespeeld zoals het in deze wereld gespeeld wordt, van koning tot koning, ons kent ons, met geld is alles te krijgen. En het mag wat kosten: tien talenten zilver, zesduizend sikkel goud en tien feestgewaden. Voor zover je het kan omrekenen zou dat een goede 3,5 à 4 miljoen euro zijn. 50 sikkel was de prijs voor een Hebreeuwse slaaf (voor Jezus betaalde men 30 sikkel aan Judas). Maar in deze wereld heerst achterdocht en de koning van Israël vreest dat het om een list gaat. Mijn collega vraagt mij iets dat ik niet kan doen en zal mij nadien verwijten dat ik het niet wil doen en we zijn vertrokken voor een nieuwe oorlog. Zo gaat dat in deze wereld: berekening, percentjes, gunsten uitdelen, kansen afwegen, geef mij wat van uw gas en uw olie en ik zal een oogje dichtknijpen als het over mensenrechten gaat.
En daarom krijgen die koningen geen naam, het zijn mensen van de wereld zoals hij is, de wereld van het recht van de sterkste, de macht van de rijkste en niet van de wereld zoals hij zou moeten zijn, de wereld van gelijkheid en respect waar iedereen als mens handelt en behandeld wordt.
En als contrast is er het optreden van de profeet Elisa: gedaan met glamour en glitter, gedaan met vriendjespolitiek. Hier stappen we over op een andere golflengte, de huidziekte is bijzaak: ‘jij Naäman bent bij mij gekomen omdat een Israëlisch slavinnetje geloofde dat mijn God jou kan genezen. Als je in dit geloof wil meegaan, dan moet je ook de spelregels van deze wereld loslaten en je richten op de spelregels van de wereld zoals hij zou moeten zijn. Laat al dat pronkerig gedoe vallen, zo ga je niet om met mensen. Ik zal je zeggen wat je moet doen, neen ik zal mijn dienaar laten zeggen wat je moet doen, ik kom daarvoor zelfs niet naar buiten’.
De legeraanvoerder Naäman is in alle staten door het gedrag van dat stukje profeet, hij had een beetje meer respect verwacht voor de machtigen van deze wereld. Maar uiteindelijk doet hij wat de man Gods hem opdraagt en omdat hij zich schikt naar de spelregels van de profeet wordt hij genezen. Genezen van zijn huidziekte past in het wereldbeeld van die tijd over ziekte en lijden als een ingrijpen van God in ons leven, wij hebben daar nu andere opvattingen over. Maar Naäman gelooft dat God hem genezen heeft en gaat de profeet bedanken voor zijn tussenkomst: ‘nu weet ik dat er alleen in Israël een God is en nergens anders op aarde.’ En hij wil de profeet vergoeden voor zijn tussenkomst. Ook nu blijft de man Gods op zijn standpunt: in de wereld zoals hij zou moeten zijn, tellen die spelregels niet, je koopt geen goedheid, je krijgt dat, daar worden geen winsten mee gemaakt; mensen als mensen behandelen, is een spelregel in de komende wereld, de wereld zoals hij zou moeten zijn. En dan heeft Naäman het begrepen en vraagt enkel een karrevracht aarde zodat hij in Damascus op grond meegebracht uit Israël een altaar kan oprichten voor de God van Israël.
Op die manier is het toch een genezingsverhaal: niet genezen van de huidziekte, maar genezen van de ons-kent-ons mentaliteit.
Wat er met al dat goud en zilver gebeurd is, moet je er zelf eens op nalezen in hoofdstuk 5 van het tweede boek Koningen. De knecht van de profeet probeert een deel van de rijkdom van Naäman in te palmen. Ook geen fraai verhaal.
Piet Van Damme